Installaties
Verdwenen Trijp in het Oyfo Techniekmuseum
‘Verdwenen Trijp’. Tentoonstelling Trijp, Oyfo Techniekmuseum.
Verdwenen Trijp
‘Verdwenen Trijp’. ArchiefArk, Oyfo.
Hengelosche Trijpweverij N.V.
(Hengelo (Ov.) 1901 - 2000 Haaksbergen)
Op dinsdag 10 mei was ik uitgenodigd om het archief in Oyfo te bezoeken. Het werd een bezoek in het archief en depot met een overvloed aan materialen. Ik ging naar huis met een hoofd vol indrukken en had al snel het idee om een grote industrie uit te lichten die dit jaar 100 jaar bestaat!
Bij mijn tweede bezoek waarin meer tijd was, viel mijn oog op de logo’s van ‘Seahorse’ en ‘HTW Holland’ beide met een dier in hun logo. Het opvallende ronde logo waarin de kop van een Angorageit is afgebeeld, het mohair dat gebruikt wordt voor de Trijp, met aan weerszijde een schietspoel en HTW als afkorting wekte mijn nieuwsgierigheid. De afkorting bleek te staan voor ‘Hengelosche Trijp Weverij’. Dat vroeg om nader onderzoek.
Ik kwam erachter dat ‘de Hengelose Trijp’ op landelijk niveau van betekenis was geweest.
Juist deze kleine industrie wilde ik weer zichtbaar maken. En zo verdiepte ik mij in de ‘De Hengelosche Trijpweverij’, die haar deur opende in 1901 aan de Twekkelerweg in Hengelo, Overijssel. Eduard R. Verkade (1878-1961), die eigenlijk acteur wilde worden, was door zijn aanstaande schoonvader, textielfabrikant Dirk Willem van Wulffen Palthe als directeur aangesteld.
De weverij liep goed en na een jaar werd het gebouw al uitgebreid en ook het aantal werknemers bleef gestaag groeien. Het trijpavontuur voor Verkade was echter van korte duur: in 1904 ging het bedrijf verder onder leiding van Walter Mees en Johan Hendrik Kremer. Zij brachten de fabriek in 1907 onder in een naamloze vennootschap, de N.V. Hengelosche Trijpweverij, met als doel ‘het vervaardigen van meubelstoffen en aanverwante artikelen.’
Trijp is een poolweefsel dat bestaat uit een gronddoek, waar opstaande glanzende poolhaartjes ingeweven zijn. Door nabehandeling werden er in de Hengelosche Trijpweverij zes soorten vervaardigd. De stoffen werden toegepast als meubelbekleding, wandbespanning en er werden gordijnen en kussens van gemaakt.
Daarnaast waren er verschillende manieren waardoor patronen in de stof konden worden gegraveerd, zoals met een verhitte koperen wals, waardoor velours gaufré of geperste trijp ontstond. Trijp met een dessin dat met een wals werd ingeperst, waarna de omhoogstaande polen deels werden afgeschoren. De geperste polen werden vervolgens met stoom weer rechtop gezet. Al deze varianten van velours d’Utrecht ondergingen na hun behandeling een verfbad.
Ook kon het patroon worden aangebracht door een deel van de polen door te snijden. De lusjes die heel bleven weerkaatsen dan meer licht dan de doorgesneden lusjes. Daardoor lijken er na een verfbad van één kleur toch twee verschillende tinten te zijn aangebracht. Velours frisé was door het soepele karakter bij uitstek geschikt voor de productie van bijvoorbeeld gordijnen.
In de korte periode onder leiding van Verkade werd tevens het eerste contact gelegd met textielontwerper Cato Neeb. Nederlandse textielindustrieën werkten nauwelijks samen met ontwerpers, laat staan met vrouwelijke ontwerpers. Dat was een primeur!
Neeb heeft vermoedelijk al rond 1903 dessin Zilvermos, stof met radertjes die verspringen t.o.v. elkaar en een geabstraheerd bloemachtig patroon, voor de fabriek ontworpen. Ik ging op onderzoek uit en ontdekte op de site van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed in de Collectie Nederland: Musea, Monumenten en Archeologie het patroon ‘Zilvermos’. Eén van de trijpwalsen in het museum heeft ook dit patroon. “Wat een mooie ontdekking.”
Toen deze patronen in 1907 werden gepresenteerd was het bedrijf daarmee de eerste trijpweverij met artistieke ontwerpen. Sierkunstenaar Theo Nieuwenhuis (1866-1951) werkte vanaf ongeveer 1909 tot 1920 ook voor de Trijpweverij. Ontwerpen van Nieuwenhuis kenmerkten zich door plant- en diermotieven en sierlijke lijnen. Sierkunstenaar Van der Sluys ontwierp in 1921 een aantal streeppatronen, onder andere gebruikt voor stoelbekleding in theater Tuschinski in Amsterdam.
Op 6 en 7 oktober 1944 waren bombardementen op Hengelo en hierdoor stond na de Tweede Wereldoorlog nog weinig van de fabriek overeind. In het voorjaar van 1946 werd opnieuw begonnen met de productie waarbij ook synthetische velours werd geïntroduceerd. De afzet werd echter steeds kleiner door toenemende concurrentie. In 1981 ging de fabriek in Hengelo failliet; een jaar later werd het gebouw al afgebroken. Een aantal werknemers zette de productie voort in Haaksbergen, maar daar viel in 2000 het doek.
“Was er ergens nog een overblijfsel van de fabriek, een stukje muur?" Ik ging op onderzoek uit en kwam tot de ontdekking dat er niets meer verwijst naar deze bijzondere fabriek. Alleen de straatnaambordjes verwijzen naar een Industrie dat er ooit was.
Hieruit ontstond de titel: ‘Verdwenen Trijp’
Bronnen:
Het archief van het Techniekmuseum Hengelo
Scheren en inslag Twents- Achterhoekse Textiel in 546 Foto’s 1982 Stichting ‘De inslag’
Textielwarenkennis E.Dijkmeyer en F. v. Capelle 11e druk Stichting vakopleiding voor de textieldetailhandel Amsterdam
https://www.vvnk.nl/2021/01/04/n-v-hengelosche-trijpweverij/
https://www.collectienederland.nl/search/?q=zilvermos
Spoor terug in de textiel
Spoor terug in de textiel vertelt het verhaal van de Italiaanse textielarbeider in de Twentse textielindustrie, verbeeldt in historisch en hedendaagse context. Een combinatie van kunst, mode, film, historie dat met elkaar verweven is.
Het werk bestaat uit twee installaties:
Een installatie met een eigen ontworpen collectie van vier rood-witte damesoutfits, twee houten herensilhouetten en een korte videofilm.
Een installatie van abstracte weefrekken met effen, bewerkte en bedrukte stoffen. Op twee doeken wordt een één uur durende film geprojecteerd over zes Italiaanse textielarbeiders uit de jaren zestig die ik heb geïnterviewd en als videoportretten achtereenvolgend gemonteerd.
Het werk bestaat uit twee installaties:
Een installatie met een eigen ontworpen collectie van vier rood-witte damesoutfits, twee houten herensilhouetten en een korte videofilm.
Een installatie van abstracte weefrekken met effen, bewerkte en bedrukte stoffen. Op twee doeken wordt een één uur durende film geprojecteerd over zes Italiaanse textielarbeiders uit de jaren zestig die ik heb geïnterviewd en als videoportretten achtereenvolgend gemonteerd.
Fotografie:
Jenny de Groot
Frans Mensink
Renata de Frankrijker
Jenny de Groot
Frans Mensink
Renata de Frankrijker